Meditatie
|
“Ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemelen zit.“ (Psalm 123 : 1b)
We hebben de pelgrim gevolgd op zijn lange en moeizame weg vanaf zijn woonplaats naar de tempel in Jeruzalem. De tempeldienst meemaken tijdens de grote feesten, dàt was het doel van al zijn inspanning. Nu kunnen wij uiteraard wel de vraag stellen: en wat is er aan die hele pelgrimstocht dan toch zo buitengewoon? Wil een Israëliet ten koste van veel inspanning telkens weer die beroemde stad Jeruzalem zien, omdat die stad op zeven heuvelen is gebouwd? Of is het één van de grootste wensen van een pelgrim om keer op keer de prachtige tempel te zien? Trekt hij – als het even kan drie maal in een jaar – naar de stad van David om dat schitterende gebouw, waar de Heere Zijn Naam doet wonen, met eigen ogen te aanschouwen? Of verlangt een rechtgeaarde pelgrim ernaar om de Levieten en de priesters hard bezig te zien met het bereiden van de offers in Gods woning?
Niemand zal willen ontkennen dat al die zaken best wel een rol zullen hebben gespeeld. Toch hebben we daarmee het voornaamste doel van de reis naar Jeruzalems tempel niet genoemd. Naar de tempel ging een pelgrim namelijk vooral om daar tot de God van Abraham, Izak en Jakob te bidden!
Kon een pelgrim dan niet gewoon thuis bidden? Moest hij dan eerst die lange en gevaarlijke reis naar Jeruzalems heiligdom maken om zijn gebeden aan de Heere voor te leggen? Nee! Bidden kon hij ook wel thuis. En dat deed hij ook wel. Maar Jeruzalem was de plaats, waar God Zijn grote Naam deed gedenken. De tempel was de plaats waar de Heere wilde spreken door Zijn Woord. Bij het offer der verzoening, bij het verzoendeksel, daar mocht een bidder pleiten op de Heere Zelf.
En wat bidt onze pelgrim dan? Heeft hij een hele speciale bede in gedachten? Horen we hem zeggen: Heere, en nu ik in Uw huis ben, nu durf ik U wel iets meer te vragen dan op andere momenten, want die hele entourage van de tempel verheft mijn hart zo geweldig, dat ik hier buitengewoon kan bidden?
Nee, we horen hem niet bidden op een verheven manier, maar op een andere manier. Op een hele nederige wijze. Hoe dat is?
Ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemelen zit. Deze bidder kijkt dus héél erg hoog! Dat moet hij wel, omdat hijzelf zo laag staat. Hij staat niet hoger dan op de plaats van een dienstknecht.
Maar waarom bidt deze pelgrim dan? Waarom vraagt Hij God? Met welke wens komt hij voor Gods aangezicht? Dat moet dan wel iets héél bijzonders zijn.
Dat is het ook! Want wat horen we? Wees ons genadig! Maar waarom bid deze man alleen maar om genade? Omdat andere mensen hem verachten. Er zijn rijke mensen, die met zijn godsvreze spotten. Mensen die zeggen: maar ga jij nog altijd naar de tempel om de Heere te aanbidden? Die vijandschap van anderen heeft hem aangegrepen. Die goddeloosheid is diep in zijn ziel gekerfd. God wordt onteerd! Dat brandt in zijn hart. Hoe kàn God nog genadig zijn? Zal de Allerhoogste het hele volk niet in één keer uitroeien? En daarom: zijt ons genadig!
Is het u al om Gods geschonden eer te doen? Dàn leert u om genade te bidden!
Ds. M. Baan